Balthazaar Bosduif vertelt (1)
Op het topje van een berg, in de baai van Kerkira ligt een oud fort. 'Byzantijns, Venetiaans en dan Engels' stond er in de infoboekje, 'met een wijd en wondermooi zicht op de hoofdstad.' 'Klinkt wel mooi,' dacht ons gezinnetje. Dus gingen we er heen.
Die dag was het bewolkt en drukkend heet. Het zweet parelde van onze blote ruggen terwijl we een kinderwagen naar boven sleepten. Trapje voor trapje, trapje voor trapje, trapje voor trapje, helemaal naar boven.
Het uitzicht was mooi en de overblijfsels waren er nog steeds. Iedereen was gelukkig en misschien ook een tikkeltje bang. Het was best wel hoog en af en toe spekglad. Verdomd ijverige Byzantijnen.
Tijdens onze schuifeltocht naar beneden, viel mijn oog op een nogal doornig en dichtgetimmerd gebouw. 'Hé, een 'abandoned place'-je' dacht ik en rende er heen. Voorzichtig liet ik me tussen de doornstruiken zakken. Ik landde en schaafde meteen mijn knieën. Wat een prachtig begin. Die 'ondeugende durfval' grijns verscheen weer op mijn gezicht, net zoals vroeger toen ik op het dak van onze glijbaan klom.
Ik hees me door een raam waar de planken voor de helft van waren weggebroken. 'Ellen, Nee!' bulderde Papa van bovenaf. 'Ik ben zo weer terug!' schreeuwde ik en liep de eerste kamer uit. Daar bleef mijn adem even in mijn keel steken. Ik stond in een gang en voor mij was een compleet vergane reclame op de muur geschilderd. Een of andere Griekse kok die een soldaat een pizza voorschotelde. De verf schilferde door het vocht, maar de tekening was er nog steeds.
Drie aarzelende stappen verder en ik stond in de hoofdgang. Griekse leuze's op de ronde bogen: 'Edelheid en durf overwinnen elk kwaad' en nog wat woorden van die trant. In de verte stond een stoel, zomaar in het midden van de lege gang. Alsof er meteen een of andere stoffige soldaat uit een kamertje zou stappen en zich daar lui zou zetten om de wacht te houden. Ik moest ervan rillen.
'Vooruit!' spoorde ik mezelf aan, ondanks mijn bibberende benen en het zweet op mijn voorhoofd en ging verder. Aan de gang grensden kamers, volgestort met rommel. Een oude hoorn van een telefoon lag losgeknipt op een antieke schouw. Een bureautje op zijn zij, in het gezelschap van een gekantelde schrijfmachiene. Een verzameling stenen stond netjes uitgestald in een hoekje. Ik nam foto's met trillende handen.
'Ellen! Komen! NU!' Die stem verdroeg geen tegenspraak. Ik keek nog even om, naar dat stoffige paradijs vol kapotte herinneringen en nam dan de benen. 'Ik kom nog terug, ik kom terug, ik kom zeker terug, wacht maar, wacht maar ... ' stuiterde het door mijn extatische hoofd.
(vervolg komt morgen)